Overig | 1 januari 2018 | 18 minuten
De vererving van een aanmerkelijk belangpakket, bijvoorbeeld een belang in het familiebedrijf, heeft grote fiscale gevolgen.
Deze kunnen aanleiding zijn in de vermogensplanning aandacht te schenken aan de mogelijke financiële gevolgen voor de nabestaanden bij vererving. Een aanmerkelijk belang is aanwezig bij een aandelenbezit van 5% of meer van het geplaatste kapitaal in een N.V./B.V.
Winst uit aanmerkelijk belang, zowel reguliere- (m.n. dividend) als vervreemdingsvoordelen, wordt in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. De fiscus hanteert na het overlijden de fictie dat er sprake is van vervreemding van het aandelenpakket en dat er dus op dat moment fiscaal afgerekend dient te worden. Het verkregen resultaat (waarde economisch verkeer op moment overlijden minus kostrpijs) wordt betrokken in de heffing van de inkomstenbelasting tegen het 25%-tarief. Echter, doorschuiving van deze aanmerkelijkbelangclaim wordt mogelijk gemaakt en wordt bij vererving ook als automatisme gehanteerd. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden kan worden afgerekend voor de inkomstenbelasting.
Bij doorschuiving wordt in binnenlandse verhoudingen een overgang krachtens erfrecht, en ook een verdeling van een nalatenschap, binnen twee jaar na het overlijden van de erflater niet als een vervreemding aangemerkt. De verkrijgingsprijs van de erflater wordt in die situatie naar de verkrijger “doorgeschoven”. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden:
de verkrijger moet binnenlands belastingplichtig zijn; de verkrijger rekent de aanmerkelijk belangaandelen niet tot het vermogen van een voor zijn rekening en risico gedreven onderneming; en de aandelen moeten binnen twee jaar na het overlijden zijn toebedeeld aan de erfgenaam aan wie wordt doorgeschoven indien de aandelen in het kader van de verdeling van een nalatenschap worden verkregen. Na het verstrijken van de tweejaarstermijn kan alleen aan concrete heffing worden ontkomen wanneer het aanmerkelijk belang in overeenstemming met de erfdelen wordt verdeeld. Is geen verdeling aan de orde, bijvoorbeeld iemand krijgt krachtens een legaat de aanmerkelijkbelangaandelen, dan speelt de termijn geen rol.
Op verzoek van de erfgenamen wordt de overgang krachtens erfrecht op het tijdstip van overlijden aangemerkt als een belastbare vervreemding. Dit verzoek wordt gedaan bij de overlijdensaangifte inkomstenbelasting van de erflater. Afrekenen kan gunstig zijn wanneer de waarde van de aandelen in het economisch verkeer lager is dan de oorspronkelijke prijs van verkrijging. In dat geval kan een aanmerkelijkbelangverlies genomen worden. Een andere situatie waarin afrekenen gunstiger kan zijn is wanneer de verkrijger van plan is de aandelen op afzienbare termijn toch te vervreemden. Het voordeel van die vervreemding zou hoe dan ook belast worden tegen het tarief van 25%. Vooraf afrekenen is in de sfeer van het successierecht dan voordeliger omdat de te betalen 25% inkomstenbelasting een voor de successierechten aftrekbare schuld vormt. Nieuwe wetgeving
In april 2009 is er een voorstel tot wijziging van de Successiewet 1956 (SW) ingediend door de staatssecretaris van Financiën. In deze wetswijziging wordt de bedrijfsopvolgingsregeling in de SW enigszins gewijzigd. Op grond van de huidige regeling, wordt onder bepaalde voorwaarden bij vererving (of schenking) van aanmerkelijkbelangaandelen het verschuldigde schenkings- of successierecht dat samenhangt met 75% van de waarde van de onderneming kwijtgescholden. Voor het recht dat kan worden toegerekend aan de overige 25% kan rentedragend uitstel van betaling worden gekregen. In het wetsvoorstel wordt, onder andere, het percentage van de voorwaardelijke vrijstelling voor het ondernemingsvermogen gewijzigd van 75% naar 90%.
Het voorstel is de wet met ingang van 1 januari 2010 in werking te laten treden. Op dit moment is het voorstel aan de Tweede Kamer voorgelegd en het is afwachten wanneer het voorstel zal worden behandeld. Tevens is het mogelijk dat als gevolg van behandeling Tweede Kamer en Eerste Kamer nog wijzigingen volgen. Het is dus niet zeker of het wetsvoorstel ongewijzigd zal worden ingevoerd. Belastbare feiten die voor de inwerkingtreding plaatsvinden, zullen vooralsnog worden belast op basis van de huidige wetgeving.
Het testament is het sluitstuk van een goede planning van de nalatenschap. Van belang is dat het testament voorkomt dat dubbel successierecht betaald moet worden, wanneer het vermogen eerst vererft naar de langstlevende partner en bij zijn of haar overlijden vervolgens voor de tweede maal vererft naar de eventuele kinderen. Buiten dit aandachtspunt dient het testament uiteraard ook een voorziening te bevatten voor de langstlevende partner. Hierna komt een aantal mogelijkheden en hun bijzonderheden aan de orde.
In deze variant kan worden bepaald dat de langstlevende wordt onterfd. Het gehele vermogen komt dan toe aan de kinderen, maar de langstlevende behoudt wel het vruchtgebruik over dat vermogen. Dit houdt in dat alle inkomsten uit het vermogen (bijvoorbeeld rente, dividend) aan de langstlevende toekomen. Meestal bepaalt het testament dat dit vruchtgebruik voortduurt tot het overlijden van de langstlevende. De eigendom van het gehele vermogen ligt bij de kinderen, maar is belast met het vruchtgebruik door hun vader of moeder. Deze vorm van eigendom wordt van oudsher ook wel aangeduid met de term ‘bloot’ eigendom. Na het overlijden van de vruchtgebruiker wast deze blote eigendom aan tot volledige eigendom, vrij van successierechten. Een extra opmerking verdient dat bij deze vorm van testament de langstlevende de mogelijkheid kan worden geboden op het vermogen in te teren.
Bij deze vaakgebruikte vorm van testament wordt bepaald dat de langstlevende echtgenoot samen met de kinderen als erfgenamen wordt aangewezen. De langstlevende echtgenoot krijgt echter alle goederen toebedeeld. Deze situatie impliceert dat de kinderen worden onderbedeeld en daarom een vordering op hun vader of moeder verkrijgen. Deze vordering is meestal tevens rentedragend. Het voordeel van deze situatie is dat de rentedragende vordering het vererfde vermogen per jaar doet afnemen. Bij het overlijden van de langstlevende kan de nalatenschap zeer klein, of zelfs nihil zijn. Op deze manier zal dus over een klein of nihil vermogen successierecht verschuldigd zijn. Tot 2003 moest een ouderlijke boedelverdeling worden geregeld in het testament. In 2003 is de wetgeving over erfrecht veranderd. Tegenwoordig is deze constructie wettelijk vastgelegd, waardoor er als geen testament is gemaakt toch een ouderlijke boedelverdeling van toepassing is. Dit wordt de wettelijke verdeling genoemd.
Waren de bovenstaande testamenten vooral gericht op de verzorging van de langstlevende, het ik-opatestament is vooral een testament gericht op fiscale voordelen. Van dit testament is sprake als opa of oma geld aan zijn/haar kleinkinderen wil nalaten. Men doet dit over het algemeen om dubbele successierechten (dubbele vererving) te voorkomen. De erflater laat een gedeelte van zijn vermogen na aan zijn kleinkinderen in de vorm van een vordering op hun ouders, de kinderen van de erflater. De kinderen van de erflater houden echter tot hun dood de beschikking over het vermogen. Na het overlijden van de kinderen van de erflater erft het kleinkind niet via zijn ouders maar direct van de erflater. Het voordeel hiervan is dus dat er maar een keer successiebelasting betaald hoeft te worden.
In de wet is uitdrukkelijk bepaald dat vaststelling van de jaarrekening door de algemene vergadering niet strekt tot décharge van de bestuurders en commissarissen. Het gevolg hiervan is dat afzonderlijk van de vaststelling van de jaarrekening tot décharge dient te worden besloten en dat décharge als een afzonderlijk agendapunt dient te worden behandeld. Tevens kan een extra aandeelhoudersvergadering worden belegd om de bestuurder op een eerder tijdstip décharge te verlenen.
Décharge bij besluit door het daartoe bevoegde orgaan komt in beginsel jaarlijks aan de orde. Zij houdt verband met de jaarlijkse rekenschap en verantwoording door bestuurders voor het gevoerde bestuur en de in die kwaliteit verrichte werkzaamheden. Deze rekenschap en verantwoording hebben betrekking op de periode waarover verslag wordt gedaan en kan, voor zover het om aftredende bestuurders gaat, tevens op de periode tot de datum van vertrek betrekking hebben. Décharge in dit kader is in de regel beperkt tot hetgeen in het jaarrekening is vermeld en hetgeen met betrekking daartoe in de algemene vergadering is besproken.
Décharge maakt dus een einde aan de interne aansprakelijkheid, maar heeft geen werking tegenover derden die op enigerlei wijze schade oplopen door het handelen van bestuurders of commissarissen. Zo staat een verleende décharge niet in de weg aan het instellen van een vordering op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders en feitelijke beleidsbepalers van een vennootschap in geval van faillissement.
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen een verzoek om informatie gedaan door een individuele aandeelhouder buiten de algemene vergadering en een verzoek gedaan tijdens de algemene vergadering. Er is geen wettelijk recht van een aandeelhouder op informatie buiten de algemene vergadering van aandeelhouders om. In het algemeen gaat men er van uit dat – bijzondere situaties uitgezonderd – een dergelijk recht op informatie niet bestaat. Een van de redenen hiervoor is dat aandeelhouders gelijk behandeld dienen te worden, welke gelijke behandeling zou (kunnen) worden verstoord indien individuele aandeelhouders informatie ontvangen over de vennootschap. Dit laat onverlet dat hierover nadere afspraken gemaakt kunnen worden in bijvoorbeeld een aandeelhoudersovereenkomst.
Binnen vergadering hebben aandeelhouders echter een buitengewoon sterk recht: het bestuur en de raad van commissarissen zijn verplicht hen alle verlangde informatie te verschaffen, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich tegen deze verschaffing verzet (art. 2:107/217 BW).
In die gevallen waarin een aandeelhouder een verzoek om informatie heeft gedaan en de vennootschap weigert deze informatie te verschaffen, dient de aandeelhouder derhalve het bestuur te verzoeken een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen. Indien het bestuur zulks weigert, kan een aandeelhouder of een groep van aandeelhouders met een belang van 10% of meer in de vennootschap, de president van rechtbank verzoeken hem te machtigen de vergadering bijeen te roepen. In de statuten kan de hoogte van dit belang worden gereduceerd of verhoogd.
De laatste jaren staat het recht van aandeelhouders op informatie in de belangstelling in het kader van de discussie omtrent corporate governance. In de Corporate governance code is bijvoorbeeld vastgelegd dat indien het bestuur of de raad van commissarissen op een zwaarwichtig belang een beroep doen, dit beroep gemotiveerd moet worden toegelicht. Daarnaast is bepaald dat indien tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders koersgevoelige informatie wordt verstrekt, dan wel beantwoording van vragen van aandeelhouders hebben geleid tot verstrekking van koersgevoelige informatie, deze informatie onverwijld openbaar gemaakt wordt. De Corporate governance code is sinds 2004 wettelijk aangewezen als gedragscode voor goed ondernemingsbestuur voor Nederlandse beursvennootschappen. Deze vennootschappen dienen derhalve in hun jaarverslag mededeling te doen over de naleving van de Corporate governance code.
Aan de functie van statutair-directeur is een aantal bijzonderheden verbonden. Het is daarom bijvoorbeeld belangrijk reeds tijdens de sollicitatieprocedure aandacht te schenken aan bepaalde zaken. Daarnaast is het noodzakelijk tijdens de sollicitatie kennis te nemen van de statuten van de vennootschap. Hierin is immers vastgelegd welke besluiten het ondernemingsbestuur buiten de wettelijk regelingen aan de raad van commissarissen ter goedkeuring dient voor te leggen. De statuten bevatten veelal bepalingen over investeringen die een bepaald bedrag te boven gaan, nieuwe bankkredieten, samenwerking met andere ondernemingen en benoeming en ontslag van de directie.
Daarbij is het nuttig te bezien of de onderneming een geformaliseerd strategisch plan heeft. Het is belangrijk dat de huidige ondernemingsleiding en de belangrijkste aandeelhouders over een duidelijke langetermijnvisie beschikken.
Verder is het van belang dat de onderneming aansluit bij de persoonlijkheid van de sollicitant. De solliciterende directeur dient zich dan ook zo veel mogelijk op de hoogte te stellen van de ondernemingscultuur, de fase waarin de onderneming zich bevindt en de profielschets die de raad van commissarissen naar aanleiding van de vacature heeft opgesteld.
Tenslotte kan het nuttig zijn de jaarverslagen van de afgelopen paar jaar door te nemen. Dit kan voorkomen dat achteraf blijkt dat de onderneming in veel onrustiger vaarwater is terecht gekomen dan aanvankelijk werd gesuggereerd en dat de nieuwe directeur niet de juiste man is om de onderneming uit de lastige situatie te manoeuvreren.
Duidelijk vastleggen van gemaakte afspraken Het is van het grootste belang de afspraken die tijdens de sollicitatie gemaakt worden schriftelijk vast te leggen. Dit voorkomt onduidelijkheid achteraf, met name in de situatie van beëindiging van het dienstverband, wanneer daarover niets formeel is vastgelegd. De importantie van een beëindigingsclausule kan niet vaak genoeg benadrukt worden.
Verschillende taken en bevoegdheden kunnen worden gedelegeerd. Daarbij dient degene die zijn taken en bevoegdheden overdraagt er wel bewust van te zijn dat niet tevens de verantwoordelijkheid wordt overgedragen. De eindverantwoordelijkheid blijft ondanks delegatie liggen bij degene die zijn taken en bevoegdheden overdraagt.
Het recht van aanbeveling houdt in dat de ondernemingsraad het recht heeft een voorkeur uit te spreken voor een kandidaat bij de benoeming van een commissaris. Dit recht is overigens geenszins het recht een bindende voordracht te doen.
De ondernemingsraad heeft indien het structuurregime van toepassing is tevens een versterkt aanbevelingsrecht voor een derde deel van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen kan van een dergelijke “versterkte” aanbeveling door de ondernemingsraad slechts afwijken, indien de rechter haar bezwaren tegen een dergelijke aanbeveling gegrond verklaart. Vervolgens gaat de aandeelhoudersvergadering over tot benoeming, tenzij ze de voordracht uitdrukkelijk en op de vereiste wijze afwijst. Dat kan de aandeelhoudersvergadering doen met gewone meerderheid van stemmen, vertegenwoordigende ten minste een derde deel van het geplaatste kapitaal. Dan dienen opnieuw voordrachten te worden gedaan.
Op 9 december 2003 heeft de Commissie Tabaksblat de Nederlandse corporate governance code (hierna: Code) gepresenteerd. De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland en waarvan aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot de officiële notering van een van overheidswege erkende effectenbeurs (hierna: beursgenoteerde vennootschappen).
De Code bevat zowel principes als concrete bepalingen die de bij een beursgenoteerde vennootschap betrokken personen (onder andere bestuurders en commissarissen) en partijen (onder andere institutionele beleggers) tegenover elkaar in acht zouden moeten nemen.
De principes kunnen worden opgevat als de moderne, en inmiddels breed gedragen, algemene opvattingen over goede corporate governance. De beursgenoteerde vennootschap vermeldt elk jaar in haar jaarverslag op welke wijze zij de principes van de Code in het afgelopen boekjaar heeft toegepast. Opgemerkt dient te worden dat dit aanbevelingen zijn en dat van deze aanbevelingen gemotiveerd kan worden afgeweken.
De Monitoring Commissie Corporate Governance Code is op 6 december 2004 door de minister van Financiën, mede namens de minister van Justitie en de staatssecretaris van Economische Zaken, ingesteld. De Monitoring Commissie heeft tot officiële taak de actualiteit en bruikbaarheid van de Code te bevorderen en de naleving ervan door de Nederlandse beursvennootschappen en institutionele beleggers te monitoren. Met het oog hierop is afgesproken dat de Monitoring Commissie jaarlijks een rapport over de naleving uitbrengt.
Het bestaan van een bij het bestuur betrokken orgaan, zoals de raad van commissarissen kan om verschillende redenen gewenst zijn. Een goede raad van commissarissen kan bijdragen aan het beter functioneren van de directie. Door het instellen van een raad van commissarissen ontstaat de mogelijkheid om bekwame buitenstaanders aan te trekken en daarmee te profiteren van hun ervaring en deskundigheid.
In familievennootschappen kunnen bijvoorbeeld familieleden met een belangrijk pakket aandelen, welke niet tot bestuurder kunnen of willen benoemd worden, door een lidmaatschap van de raad van commissarissen een nauwere band met de vennootschap creëren dan via de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering.
Bovendien staan de leden van de raad van commissarissen vaak minder dicht bij de vennootschap dan de raad van bestuur. Hierdoor kan een grotere mate van onafhankelijkheid worden bereikt.
Wanneer de directie openstaat voor opbouwende kritiek en het onafhankelijk advies van de raad van commissarissen, dan kan een synergie ontstaan die volledig ten goede komt aan de vennootschap.
Bij dit alles dient te worden bedacht dat de raad van commissarissen niet, zoals soms ten onrechte wordt aangenomen, een orgaan is dat hiërarchisch staat boven het bestuur. De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarnaast staat de raad van commissarissen het bestuur met raad terzijde. Het is zaak dat de raad van commissarissen noch te dicht bij het bestuur, noch te ver van het bestuur af staat. Een voortdurend toezicht op het dagelijks beleid van het bestuur behoort niet tot de taak van de raad van commissarissen. Commissarissen zijn net als bestuurders gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak. Onbehoorlijke taakvervulling kan derhalve ook voor de commissaris leiden tot aansprakelijkheid.
Voor verdere informatie met betrekking tot de taken en verantwoordelijkheden zie: Wat zijn de wettelijke taken van de commissaris en wat is zijn rol in de praktijk?
Op 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) in werking getreden. Hierin zijn de regels voor het melden van stemmen, kapitaal, zeggenschap en kapitaalbelang in uitgevende instellingen opgenomen. Het doel van deze regels is de transparantie in de zeggenschap en kapitaalbelangen in beursgenoteerde ondernemingen te vergroten en het meldingsproces voor meldingsplichtigen te vereenvoudigen. De wet beoogt dit te bewerkstelligen door een meldingsplicht in te stellen wanneer iemand de beschikking krijgt of verliest over aandelen in de beursgenoteerde vennootschap, waarbij het percentage aandelen dat hij bezit, een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. De meldingsplicht heeft alleen betrekking op:
een naamloze vennootschap naar Nederlands recht waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt een rechtspersoon opgericht naar het recht van een staat die geen EU-lidstaat is waarvan aandelen zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (Euronext Amsterdam) in Nederland.
Wanneer een vennootschap niet binnen deze twee categorieën valt, hoeft het aandelenbezit dus niet te worden aangemeld bij de AFM.
Indien dit echter wel het geval is, kan er een meldingsplicht ontstaan. Een ieder die de beschikking krijgt of verliest over aandelen in het kapitaal van een uitgevende instelling waardoor het percentage van de aandelen waarover hij beschikt een drempelwaarde bereikt, overschrijdt dan wel onderschrijdt, is verplicht dit onverwijld aan de AFM mede te delen. Hetzelfde geldt voor stemmen die op de aandelen van een uitgevende instelling kunnen worden uitgebracht. De drempelwaarden zijn 5%, 10%, 15%, 20%, 25%, 30%, 40%, 50%, 60%, 75% en 95%.
De hoofdtaak van een directeur is het besturen van de vennootschap, waartoe de volgende zaken gerekend kunnen worden:
de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het ondernemingsbeleid; het beheer van het vermogen van de vennootschap; de vertegenwoordiging van de vennootschap in en buiten rechte; en de uitvoering van besluiten van andere organen van de vennootschap. Het bestuur is bij het vervullen van zijn taak en bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden gebonden aan bepaalde grenzen. Het bestuur moet zich bij de vervulling van zijn taak richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming, in het bijzonder ook het belang van de werknemers.
Het bestuur heeft een grote mate van vrijheid de manier te bepalen waarop de onderneming wordt geleid. Deze beleidsvrijheid wordt onder meer beperkt door wettelijke bepalingen, de statuten en de doelomschrijving van de vennootschap.
In veel gevallen sluit een (titulair of statutair) directeur evenals een gewone werknemer een arbeidsovereenkomst met de vennootschap. Een statutair directeur van de vennootschap wordt benoemd door een rechtsgeldig genomen benoemingsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders of de raad van commissarissen.
Een titulair directeur heeft de taken en bevoegdheden die in zijn arbeidsovereenkomst en/of functieomschrijving zijn vastgelegd. Een titulair directeur bekleedt binnen een vennootschap een functie, waaraan de titel directeur verbonden is, bijvoorbeeld de directeur van een werkmaatschappij. Hij is statutair geen lid van het vennootschapsbestuur. De statutair directeur heeft daarnaast ook taken en bevoegdheden die in de wet en statuten zijn vastgelegd. Zo heeft de statutair directeur de taak de vennootschap behoorlijk te besturen.
Een titulair directeur heeft in beginsel niet de bevoegdheid de vennootschap te vertegenwoordigen, tenzij hij over een hiertoe strekkende volmacht beschikt. De statutair directeur heeft – uitzonderingen daargelaten – alle bevoegdheden die niet aan de ava zijn toegekend. Eén van deze bevoegdheden is de bevoegdheid om de vennootschap zelfstandig of gezamenlijk tegenover derden te vertegenwoordigen.
Een titulair directeur is uit hoofde van zijn functie in de regel niet tegenover derden aansprakelijk, zolang hij zich niet feitelijk als statutair directeur gedraagt. Een statutair directeur kan daarentegen uit hoofde van zijn functie in verschillende situaties aansprakelijkheid zijn tegenover derden. Te denken valt aan de situatie dat de statutair directeur namens de vennootschap te zware verplichtingen aangaat waarvan hij wist of had moeten weten dat de vennootschap deze niet zou kunnen nakomen.
De titulair directeur bekleedt op basis van een arbeidsovereenkomst, een functie binnen een vennootschap waaraan de titel directeur is verbonden. Dit betekent dat de titulair directeur een zelfde ontslagbescherming geniet als een gewone werknemer. Dit brengt mee dat de
arbeidsovereenkomst tussen de vennootschap en de directeur slechts kan eindigen door onder meer opzegging door de vennootschap met toestemming van het UWV WERKbedrijf (een ontslagvergunning) of via ontbinding door de Kantonrechter.
De statutair directeur kan door een rechtsgeldig genomen ontslagbesluit door de ava worden ontslagen. Het ontslag van een statutair directeur van de NV of de BV als bestuurder zal in de regel ook het ontslag van de statutair directeur als werknemer met zich meebrengen.
Om verschillende redenen kan vóór de oprichting van een besloten of naamloze vennootschap de behoefte bestaan om verbintenissen aan te gaan namens de op te richten vennootschap. De wet maakt het dan ook mogelijk dat de oprichters niet werkloos hoeven toe te zien, maar reeds tijdens de oprichting kunnen handelen namens de NV of BV in oprichting. De rechten en verplichtingen die voortvloeien uit vóór de oprichting gesloten verbintenissen gaan slechts gelden voor de opgerichte vennootschap wanneer zij de verbintenissen na haar oprichting uitdrukkelijk of stilzwijgend bekrachtigt. De oprichters van de vennootschap zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit vóór de oprichting gesloten verbintenissen totdat de vennootschap deze heeft bekrachtigd. Het aangaan van verbintenissen namens een op te richten vennootschap is derhalve niet zonder risico’s.